De dubbele kickstart van een beweging (3) – Club- en dansscene

18 juli 2019

Er valt altijd meer te vertellen dan in een tentoonstelling getoond kan worden. IHLIA-historicus Martien Sleutjes schreef daarom een achtergrondverhaal bij With Pride

In vier delen duiken we dieper in veertig jaar lhbti-geschiedenis in Nederland. Vandaag: Club- en dansscene

Lees ook:

deel 1 - Studentenonrust

deel 2 - Wachten op de vonk in het kruitvat

De openheid sinds midden jaren zestig had een opvallend bijverschijnsel: de groei van een commercieel uitgaansleven. Die groei speelde zich vooral af in steden met een grote studentenbevolking. Overal ontstonden in de jaren zestig jongerensociëteiten en werden jongerenfeesten georganiseerd. Feesten van Pann (‘straight-friendly’ gayfeesten) in Utrecht bestaan nog steeds.

In Amsterdam kwam er ook horeca voor een breder publiek. In het begin niet zichtbaar vanaf de straat: aanbellen en een portier beoordeelde of je erbij hoorde. Waren in de jaren vijftig en zestig het DOK en de Schakel de voornaamste gelegenheden (beiden hadden een sociëteitsvergunning en konden dus laat openblijven) midden jaren zeventig kwamen er meer nachtclubs. Voor een lesbisch publiek en voor de leer en sm-scene organiseerde men speciale feesten en zette direct toegankelijke bars op zoals de Argos en de Wells Fargo.

Een speciale plek had de van oorsprong op lesbische vrouwen gerichte nachtclub Homolulu in de Kerkstraat in Amsterdam. De Turkse eigenaresse Güner Kuban opende samen met haar vriendin Tonny midden jaren zeventig de nachtclub. De club zou uiteindelijk 23 jaar blijven bestaan. Maar in de jaren negentig werd de klandizie wel zo hetero dat de toen zestig jaar oude Kuban zich ‘steeds minder comfortabel’ in haar eigen zaak:

Twintig jaar geleden was het hier veel aangenamer. Alleen lesbische vrouwen bezochten Homolulu. Wanneer een man en een vrouw met elkaar dansten werden ze door de bezoekers verzocht om te gaan.”

Club Homolulu sloot in 1998.

Toen de onrust in de roze beweging begon te borrelen, besloot een drietal horecaondernemers dat het tijd werd voor een meer open caféscéne. Guus Silverentand en Frans Monsma begonnen in 1979 met coffeeshop Downtown en in 1981 met café April. In 1980 begon Mieke Martelhoff met de eerste Vivelavie. Na een brand verhuisde ze in 1984 naar een open kroeg met grote ramen op de hoek van het Rembrandtplein: ingesteld op een lesbisch publiek maar toegankelijk voor iedereen.

Vanuit April en Vivelavie werd een homo- en lesbisch feestencircuit opgezet dat al snel uitbreiding vond. Grote discotheken, vaak gevestigd in oude bioscopen, zagen in de homoscene een markt en begonnen speciale avonden te organiseren, meestal door de week. Pas toen Manfred Langer het grote Flora Palace omtoverde tot Club iT kwam er een zaterdagavond beschikbaar.

Het COC (Amsterdam) had eind jaren zeventig de Schakel aan het Leidseplein verkocht en had samen met het landelijk kantoor een nieuw pand betrokken aan de Rozenstraat met de toepasselijk naam ‘Ons Huis’. Behalve een dansvloer en een caféruimte beschikte het pand ook over een theaterzaal.

Direct bij de opening ontstond een groot gevecht om de zaterdagavond. Uiteindelijk wonnen de vrouwen en kregen hun ‘women only night’. Voor de mannen waren er toch clubs als het DOK en later de iT en April’s Exit.

De theaterzaal was heel belangrijk voor de ontwikkeling van alternatief theater zoals dat van de Softies of gelegenheidsgroepen. De zaal werd ook verhuurd voor speciale leerfeesten. En zo kon het gebeuren dat op zaterdagavond beneden lesbisch Amsterdam uit haar dak ging en mannen in full leather de trappen naar de theaterzaal bestegen.

In die zaal werden later ook gemengde kinky feesten gehouden en vond zo de doorbraak plaats dat het niet meer uitmaakte of je homo of hetero was, man of vrouw, als je maar van dezelfde fetisj hield.

Clubscene

De doorbraak van de disco gaf de dansscene een enorm impuls. In de grote discotheken werd het druk. De openingstijden werden langer. Een pilletje om het eind van de avond te halen was wel nodig. XTC werd midden jaren tachtig heel populair. En er zouden nog heel wat ‘afkortingen’ volgen!

Eind jaren tachtig begonnen clubs zich te specialiseren in speciale dansmuziek. In de RoXy ontstond onder de handen van dj Joost van Bellen de housemuziek die de Nederlandse dancescene stevig op de kaart zou zetten. Aanvankelijk vond het personeel die housemuziek maar niks, maar dat veranderde toen het publiek het wel leuk bleek te vinden.

Dat publiek werd breder van samenstelling: van een kunstenaarspubliek naar een brede, nogal extravagante scene. Van Bellen stond achter de draaitafels, maar maakte ook polaroids van alles en iedereen. De fotografe Cleo Campert fungeerde als huisfotograaf van de club.

In die tijd mocht er gerookt worden in de zaal. Om het personeel te ontzien had de RoXy een luchtverversingssysteem aangelegd zodat je aan en achter de bar in redelijk frisse lucht stond. In 1999 zorgde een verdwaalde vuurpijl in combinatie met deze frisse luchtstroom voor een fatale brand.

Niet ver van de RoXy was er op het Rembrandtplein de Escape, een heterodisco met door de week een speciale homoavond. Liep je door dan kwam je in de Amstelstraat bij de gay prefered disco iT. Daar ging de boel pas echt los: een special promotieteam met in de vaste kern Joost Mous en Geert-Jan Kuijpers vaak aangevuld met Vera Springveer/ Charles Lücker verzorgde er grote, extravagante feesten.

Nog meer clubs

Helemaal buiten de drukke binnenstad in de voormalige lettergieterij Tetterode aan de Bilderdijkstraat begon in 1985 het alternatieve danspaleis: De Trut. In het krakersbolwerk was er een zaal met uitstekende muziek, een leuk gevarieerd publiek van activistische lesbiennes en homomannen.

Deze niet-commerciële potten- en flikkerdiscotheek schiep vanaf het begin een omgeving met:

Een goede sfeer, goede muziek, betaalbare prijzen en een veilige omgeving waar je als pot, trans of flikker samen uit je dak kon gaan.”

De Trut is tot op de dag van vandaag een duidelijke tegenhanger van de grote commerciële clubs. De winst komt geheel ten goede aan kleinschalige potten-, trans- en flikkerprojecten.

Een duik in het posterarchief van IHLIA laat zien dat er binnen en buiten Amsterdam vanaf de onrustperiode veel te beleven was. Amsterdam had voor elke subcultuur wat wils: van ‘parelpotten, lipsticklesbo’s, dieseldikes en polderpotjes’ in de vrouwencafe’s en -clubs, tot Engelse en Duitse gay’s die overvlogen voor de befaamde leer- en sm-scene, zónder entréeprijs en mét een darkroom. Behalve de diversiteit, de open sfeer en relatief goedkope uitgaansscene had Amsterdam nog een voordeel: veel was op loopafstand.

En: buiten Amsterdam kwamen er in veel steden subculturele gelegenheden. Soms had een afdeling van het COC er bemoeienis mee, maar meestal waren het ‘particuliere’ initiatieven. In het archief springt het noorden van Nederland eruit, en de stad Eindhoven doet dat voor het zuiden. Ook daar bleken ze te kunnen ‘feesten’.

 

Over twee weken: Roze Zaterdagen en aidscrisis