Artikel 248bis was onderdeel van een reeks wetsartikelen die ingevoerd werden door het confessionele kabinet-Heemskerk in 1911, gezamenlijk de Zedelijkheidswet genoemd. Directe initiatiefnemer was minister van Justitie Edmond Robert Hubert Regout. De wet was een manier tot ‘bestrijding van de zedeloosheid en beteugeling van de speelzucht’, die het kabinet nodig achtte.
De tekst van 248bis zelf was als volgt geformuleerd: ‘De meerderjarige, die met een minderjarige van hetzelfde geslacht wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, ontucht pleegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar.’
Naast dit artikel was bijvoorbeeld ook het zwaarder straffen van abortussen onderdeel van de Zedelijkheidswet.
Het artikel stelde de grens van minderjarigheid voor sekspartners van gelijk geslacht op 21, terwijl die grens voor heteroseksueel contact op 16 jaar lag. Om deze wetswijziging te onderbouwen werd steevast verwezen naar de ‘verleidingstheorie’, die uitging van de gedachte dat de wet minderjarigen moest ‘beschermen’ tegen de ‘verleiding’ van een ouder iemand van hetzelfde geslacht. De meerderjarige ‘verleider’ kon een minderjarige die eigenlijk heteroseksueel was namelijk ongewenst permanent homoseksueel maken.
Deze verbloeming van het discriminerende karakter van het wetsartikel werd al direct doorzien. Zo was protest tegen 248bis bijvoorbeeld de aanleiding voor Jacob Schorer om in 1912 het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee (NWHK) op te richten. Dit was de eerste organisatie in Nederland die streed tegen de discriminatie van homoseksuelen.
Het wetsartikel kon uiteindelijk zestig jaar lang worden toegepast en heeft gezorgd voor zo’n 5000 vervolgingen. Maar de wet overtreden deed je niet zomaar, een vervolging had immers consequenties voor bijvoorbeeld je carrière en familiebanden, en veel homoseksuelen wier geaardheid semi-bekend was wilden de kwestie niet pushen. Iedereen kon je in principe aangeven.
Hiernaast bleek het wetsartikel een goede aanleiding voor de politie om vermoede homo-bijeenkomsten stop te zetten. Waren er bezoekers van onder de 21 jaar aanwezig dan was de kans immers groot dat zij ‘verleid’ werden door de oudere bezoekers van het feestje. Volgens die redenatie was het maar beter om zo’n bijeenkomst meteen helemaal te beëindigen.
Verhoudingsgewijs werden gedurende de jaren vijftig de meeste homoseksuelen vervolgd. Dit waren merendeels mannen, maar er zijn ook wel enkele lesbische vrouwen aangehouden. In de jaren zestig werd het artikel al snel vrijwel een dode letter.
Daar had ook het COC op gehoopt, dat in theorie tegen het wetsartikel was, maar desalniettemin op dat moment geen leden van onder de 21 jaar aannam. De vereniging zag het liefst dat 248bis langzaam vergeten zou worden, zodat ze niet de confrontatie aan hoefde te gaan met de overheid. Die kon de organisatie immers heel makkelijk verbieden, en dan zouden ze nog verder van huis zijn.
Deze filosofie werd echter niet gedeeld door een aantal actieve studenten, die al langer feesten voor lhbti+’ers onder de 21 organiseerden en die vanaf 1966 ook homowerkgroepen oprichtten, in onder andere Amsterdam, Utrecht, Groningen en Rotterdam. Deze lokale groepen werden in 1968 samengevoegd tot de Federatie Studenten Werkgroepen Homoseksualiteit (FSWH).
Joke Swiebel was voorzitter van de FSWH. Ze was een van de initiatiefnemers van wat later de ‘eerste homodemonstratie’ is gaan heten. Op 21 januari 1969 reed een bus studenten uit Amsterdam, Rotterdam en Utrecht naar het Binnenhof om daar te protesteren tegen het discriminerende wetsartikel. Swiebel zou hier later over zeggen:
‘Het ging ons niet meer om die strafvervolgingen; die waren eigenlijk toen al verleden tijd. Wij waren met heel iets anders bezig. Wij wilden de maatschappij hervormen en pikten het niet langer dat de staat discrimineerde (…).’
Volgens haar was er al vanaf ongeveer 1967 een meerderheid in de Tweede Kamer te organiseren om het wetsartikel af te schaffen.
Er moest echter eerst nog een onderzoekscommissie ingesteld worden om te onderzoeken of de ‘verleidingstheorie’ wel of niet valide was. De commissie-Speijer oordeelde hier in 1969 negatief over: ‘vanaf het zestiende jaar is de seksuele gerichtheid reeds zover tot ontwikkeling gekomen, dat een jongere die heteroseksueel is niet door “verleiding” kan worden omgebogen tot blijvende homoseksualiteit’.
Hiermee was de kous in principe af. De schriftelijke voorbereiding voor het intrekken van het wetsontwerp zou nog wel heel 1970 in beslag nemen. Uiteindelijk werd de herziene wet in het voorjaar van 1971 aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer en trad na zestig jaar de nieuwe – niet-discriminerende – wet op 12 mei van dat jaar in werking.
Gert Hekma en Theo van der Meer besteden in hun boek over homoseksualiteit en strafrecht uitgebreid aandacht aan artikel 248bis – Gert Hekma en Theo van der Meer, ‘Bewaar me voor de waanzin van het recht. Homoseksualiteit en strafrecht in Nederland' (Diemen 2011).
Andere Tijden heeft een aflevering gemaakt over de eerste homodemonstratie op het Binnenhof in 1969:
Brochure 'Nogmaals over Uranisme (homosexualiteit): antwoord aan den heer J. Rensburg jr te Amsterdam en eenige woorden over artikel 248bis Wetboek van Strafrecht.' Rensburg bracht een negatieve reactie ("Onverschillig van welke godsdienstige of politieke richting ...") uit op J.A. Schorers brochure 'Wat iedereen behoort te weten over het uranisme'. Uitgegeven door De Hofstad in Den Haag (1913)
Brochure 'Tweeërlei maat: kritische beschouwingen naar aanleiding van het nieuw voorgestelde artikel 248bis Wetboek van Strafrecht in het den 16 Sept. 1910 gewijzigde wetsontwerp tot bestrijding van zedeloosheid' door door J.A. Schorer. Uitgegeven door Belinfante in Den Haag (1911)
Tijdschriftartikel 'Artikel 248 bis wetboek van strafrecht: de geschiedenis van een strafbaarstelling' door Maarten Salden voor Groniek. De voorgeschiedenis, het ontstaan en de slachtoffers van art. 248 bis en de veranderingen hiervan na WOII (1980)
Brochure 'Gelijkstelling van de homosexueelen' door contra: H. Balder, pro: A. Morvincit (pseud. van P.J. Smink). Uitgegeven door Hollandia in Baarn (1923)
Brochure 'Dit is een hoogst ernstig verwijt aan onze rechters en regering' door Marc van Alphen. Pleidooi voor afschaffing van art. 248bis WvSr en het onttrekken van sexuele omgang met minderjarigen onder 18 jaar aan het strafrecht, in welker stede zorg voor 'dader' en 'slachtoffer' moet worden ondergebracht bij de Geestelijke Volksgezondheid. Uitgegeven door Van Alphen in Utrecht (1954)
Tijdschriftartikel 'Het onheil van artikel 248 bis' door M. Zeegers, J. Krul-Steketee voor Tijdschrift voor Psychiatrie (1980)
‘Het einde van 248bis. “Wij pikten het niet langer dat de staat discrimineerde”’. Op Winq (20 januari 2019).
Edwin Kreulen, ‘Het is 50 jaar na het eerste homoprotest: “Ik zie weer een overheid als zedenmeester”’. In Trouw, 21 januari 2019.
Joke Swiebel, ‘Het einde van artikel 248bis: kantelpunt in de relatie tussen burger en overheid’. In Tijdschrift voor Genderstudies 22:3 (2019) 231-248.