Vroeger werd je als trans persoon naar de psychiater gestuurd, die probeerde om je ‘gestoorde geest’ aan te passen aan je lichaam. Eind jaren zestig nam Otto de Vaal als eerste en enige arts in Nederland trans mensen serieus. Hij zag in dat niet de geest, maar juist het lichaam behandeld moest worden, met hormonen en operaties.
Om deze zorg te organiseren richtte De Vaal De Genderstichting op. Toen hij om gezondheidsredenen wegviel, nam Grad Hellinga, een al gepensioneerde hormoonarts met nog een spreekuur bij het VU-ziekenhuis, de hormoonbehandelingen over. Vanaf 1973 stuurde de Genderstichting patiënten naar hem door.
Zo kwamen de eerste transgenders bij het VU-ziekenhuis terecht. Eigenlijk bij toeval: het had net zo goed een ander ziekenhuis kunnen zijn – of zelfs een abortuskliniek.
Dat er hormonen werden voorgeschreven viel niet zo op en kon in de luwte plaatsvinden. Dit veranderde toen ook de plastisch chirurg van het VU-ziekenhuis om hulp werd gevraagd. Dit was Freerk Bouman, een overtuigd gereformeerd man en als hoogleraar zeer gerespecteerd aan de universiteit.
‘Voor mij is het een bewijs van christelijke naastenliefde. Deze mensen zijn in nood; ze zijn toch een beetje de verworpenen van deze wereld. Vanuit christelijk oogpunt moet de ziel, de psyche, belangrijker geacht worden dan het lichaam. Dus als de ziel zo verstoord is dat mensen zich daardoor volledig ongelukkig voelen en in problemen geraken, mag je ze op deze manier helpen.’
Maar het zogenaamde ‘snijden in een gezond lichaam’ lag gevoelig. Bouman vroeg officieel toestemming van de Commissie Medische Ethiek. Na diepgaande beraadslagingen stelde de commissie dat hier geen sprake van verminking was. Men noemde het ‘barmhartigheid’ (compassie), die juist bij het christelijke VU-ziekenhuis paste. De chirurgische ingrepen konden vanaf 1976 plaatsvinden.
Zo ontstond vanuit een enkel hormonenspreekuur op de dinsdagmiddag een multidisciplinaire polikliniek, inmiddels onder leiding van de gedreven Louis Gooren, de opvolger van Hellinga. Het kleine genderteam werd gesteund door de directie, ondanks onbegrip en soms regelrechte afkeer onder collega’s.
Er viel nog veel uit te zoeken, ook door de behandelaars zelf. Wat waren veilige doseringen hormonen, waren er bijwerkingen, wat waren de beste chirurgische technieken? Maar ook fundamentele vragen als: worden mensen echt gelukkiger door een ingreep en hoe voorkom je spijtoptanten?
Bijzonder is dat de Nederlandse transgenderzorg vanaf het begin door het ziekenfonds werd vergoed. In de meeste landen moesten mensen zelf hun behandeling betalen. Een ander typerend kenmerk: de genderpoli was deel van een academisch ziekenhuis. De behandelaars verrichtten dus ook wetenschappelijk onderzoek. Louis Gooren:
‘Ik had als leider van het genderteam een duidelijke strategie voor ogen: via de weg van de wetenschap wilde ik het transgenderfenomeen acceptabel maken, zowel in medische kring als in de samenleving. Om een einde te maken aan het idee dat het een excentrieke gril was.’
Wetenschappelijk onderzoek kon ook directe winst voor de gezondheid opleveren. Hormoonarts Henk Ascheman:
‘Wij zagen elke paar maanden dat oudere trans vrouwen trombose kregen. We begrepen dat het door oestrogenen kwam maar wisten niet precies welke factoren een rol speelden. Ik ben het gaan onderzoeken. Met een andere behandelaanpak hebben we uiteindelijk dat risico van 45 keer verhoogd naar 3 of 4 keer verhoogd gekregen.’
In de jaren tachtig verwierf de VU-genderpoli een internationale reputatie in dit vakgebied. Er kwamen regelmatig buitenlandse specialisten op bezoek. In 1988 werd Gooren bijzonder hoogleraar in de transseksuologie. Dat haalde als opvallend feit het wereldnieuws.
Maar de maatschappelijke acceptatie verliep stroever dan de wetenschappelijke erkenning. Transgenders moesten in sociaal opzicht een hoge prijs betalen voor hun geluk: het verlies van vrienden, familie en werk kwam vaak voor.
In de jaren negentig stond psycholoog Peggy Cohen-Kettenis aan de wieg van de behandeling van kinderen met genderproblemen. Ze begon als eerste ter wereld met de inzet van puberteitsremmers. Transgender tieners hoefden niet langer het trauma te ondergaan dat hun lichaam verder vermannelijkte of vervrouwelijkte.
Een krantenartikel hierover zorgde in 1999 plotseling voor ophef. Peggy Cohen-Kettenis: ‘Het dieptepunt was dat we tijdens een congres kindergeneeskunde werden uitgemaakt voor nazi’s.’ Na enige tijd sloeg de weerstand in de media om in juist positieve verhalen. In de medische wereld verstomde de kritiek vanwege de wetenschappelijke resultaten. Het behandelingsprotocol werd als Dutch Approach door veel genderklinieken wereldwijd overgenomen
Lange tijd kende de geslachtsaanpassende behandeling bij de VU-genderpoli een binair model: hetzij van man naar vrouw, hetzij andersom. Tegenwoordig kunnen transgender patiënten zelf hun keuzes qua hormonen en operaties maken.
Sinds ongeveer 2015 zijn de aanmeldingen explosief gestegen en zijn de wachttijden heel lang. Voorheen kwam zo’n negentig procent van de Nederlandse trans mensen bij de VU terecht. Het was een klein, specialistisch vakgebied. Nu wordt transgenderzorg steeds meer gespreid over het land. De VU-genderpoli fungeert vooral als een expertisecentrum voor patiënten, voor andere behandelaars en voor de wetenschap.
Foto Genderteam: v.l.n.r. Freerk Bouman, Jos Megens, Louis Gooren en Bram Kuiper (1990)
Boekcover Een halve eeuw transgenderzorg aan de VU door Alex Bakker. Uitgegeven door Boom in Amsterdam (2021)
Foto van de bouw van Polikliek Zuid [Copyright Vrije Universiteit Amsterdam] (1974)
Alex Bakker, Een halve eeuw transgenderzorg aan de VU (Boom Uitgevers, Amsterdam, 2021).
Archief Louis Gooren, IHLIA (in bewaring bij IISG).
Aflevering Andere Tijden.